We zitten op de snelweg naar de klimaathel, met de voet op het gaspedaal.’ De secretaris-generaal van de Verenigde Naties, António Guterres, wond er geen doekjes om in zijn openingstoespraak bij de klimaattop in Egypte. Toch zijn de verwachtingen rondom de top niet bijzonder hooggespannen. De oorlog in Oekraïne en de energiecrisis hebben het klimaat van het podium gestoten. Ondertussen bereikte de wereldwijde CO2-uitstoot vorig jaar een nieuw record. Om de opwarming te beperken tot twee graden is er tot 2030 maar liefst dertig procent meer reductie nodig, meldt het laatste Emissions Gap-rapport: ‘Enkel een urgente systeemtransformatie kan een klimaatramp voorkomen.’

De situatie is dus ronduit zorgwekkend. Maar opvallend genoeg komt het debat daarover enkel op gang als klimaatactivisten zich aan tafels vastlijmen of nationale cultuurschatten besmeuren. En dan gaat het debat alsnog vooral over de legitimiteit van die acties zélf. Mark Thiessen, de gewezen digitale campagneleider van de vvd, vroeg zich af wat er zou gebeuren als iedereen zich zo zou gedragen. ‘Het gevoel dat er een existentiële dreiging is die bestreden moet worden leeft niet alleen bij klimaatactivisten. Dat leeft ook bij complotactivisten’, schreef hij op Twitter. Wordt zo niet de deur opengezet naar steeds radicalere acties?

Hier vond een mooie omkering plaats. Niet de existentiële bedreiging van de klimaatcrisis is hier het belangrijkste gevaar, maar het idee an sich dat er een existentiële bedreiging ís. Wie gelooft in een dergelijk acuut gevaar kan namelijk overgaan tot allerlei radicale acties.

De weerzin die klimaatactivisten oproepen is intrigerend. Het verwijt lijkt vooral te zijn dat ze een absoluut gelijk claimen (dat ze ‘drammen’), en met doemscenario’s op de proppen komen. Alsof we eigenlijk wat meer zelfrelativering en optimisme bij de klimaatactivisten zouden willen zien. Deze grondhouding is eigen aan de politieke cultuur van het midden: de afkeer van de politieke flanken met hun geharnaste overtuigingen en ondergangsprofetieën. Daartegenover stelt het midden vanouds de twijfel, de complexiteit en de nadruk op onzekerheid.

Een goed voorbeeld is het vlot geschreven boek van de journalist en historicus Addie Schulte, De strijd om de toekomst. Hij behandelt daarin een reeks ‘neergangstheorieën’, van migratie tot robotisering, van klimaat tot de neoliberale race to the bottom. Zijn stelling is dat dergelijke doemscenario’s vooral een mobiliserende functie hebben. Het schermen met apocalyptische beelden is noodzakelijk om de achterban te overtuigen van de urgentie van het eigen program. Vanuit dit perspectief behoort Spenglers De ondergang van het Avondland tot eenzelfde categorie als de klimaatrapporten van de Verenigde Naties.

Ook doemscenario’s behoren tot de empirische werkelijkheid

Schulte stelt onder een interview dat hij afnam bij de Canadese journaliste en klimaatactiviste Naomi Klein dat haar boek hem deed denken aan het apocalyptische bijbelboek Openbaringen, met zijn plagen voor de mensheid. Klimaatactivisten beschrijft Schulte als profeten, en ‘iedere profeet vindt dat hij te weinig gehoor krijgt’. Daar tegenover stelt hij een ‘filosofisch pessimisme’, een geloof in onzekerheid. ‘Wie een open toekomst wil zien, zal onzekerheid moeten accepteren.’ Hij raadt klimaatactivisten aan om wat minder stellig en zeker van hun zaak te zijn.

De mensen die op deze manier denken, zijn een soort omgekeerde wappies: ze geloven op een zeer principiële manier in twijfel en nuance en lijken te denken dat doemscenario’s niet tot de empirische werkelijkheid behoren.

Het is een politieke grondhouding die zijn wortels heeft in het liberalisme van de Koude Oorlog. Volgens de Oostenrijkse filosoof Karl Popper was het bovenal het idee van de kenbaarheid van de loop van de geschiedenis dat leidde tot een gesloten samenleving (een dictatuur). Popper keerde zich op beroemde wijze tegen de wetmatige geschiedenisopvatting van Hegel en Marx, en stelde dat de open samenleving juist berustte op voortdurende twijfel en dialoog: ‘Ik kan ongelijk hebben en jij gelijk en met enige moeite komen we misschien samen nader tot de waarheid.’ Vanuit popperiaans perspectief is de klimaatwetenschap een overmoedige poging om de loop van de geschiedenis te voorzien.

De twijfel is nadien tot ideologisch principe verheven. De socioloog Jacques van Doorn, een van de belangrijkste liberale intellectuelen in Nederland, noemde dat de liberale redelijkheid. ‘Dat liberalen zo vaak niet weten hoe het moet, niet zeker zijn van hun gelijk, is juist hun verdienste. Het liberalisme heeft als voornaamste taak, zoals [Ralf] Dahrendorf zegt, te garanderen dat meerdere antwoorden mogelijk blijven, wetende dat het antwoord bij niemand bekend is.’

In principe lijkt me dat een genereuze intellectuele grondhouding, maar je zult toch ergens een lijn moeten trekken. Wat zeg je tegen iemand die klimaatverandering domweg ontkent? Wat zeg je tegen iemand die gelooft in een elite van kwaadaardige reptielen? Ik kan ongelijk hebben en jij gelijk? Soms is redelijkheid juist gebaat bij het vasthouden aan een eigen visie op de werkelijkheid. Soms is het redelijk om bepaalde waarheden met veel geestdrift uit te dragen. Je kunt geen klimaatbeleid stoelen op relativisme.