Professor & Director
+31 (0)10-408 8775
loorbach@drift.eur.nl
@drk75
Derk Loorbach is directeur van DRIFT en hoogleraar sociaal-economische
transities aan de faculteit Sociale Wetenschappen, Erasmus Universiteit
Rotterdam.
Derk is een van de grondleggers van de transitiemanagement-aanpak als
een nieuwe manier van governance voor duurzame ontwikkeling. Hij heeft
meer dan honderd publicaties in dit vakgebied op zijn naam staan en is
als actie-onderzoeker betrokken bij vele transitie-processen in de
bestuurs- en zakenwereld, het publieke domein en in de wetenschap. Derk
geeft regelmatig keynotes in Europa en daarbuiten.
Daarnaast is Derk ook bassist, familieman en fervent Twitteraar.
*
5 vragen aan Derk Loorbach, hoogleraar
transitiekunde 20 april 2021
Derk Loorbach is hoogleraar transitiekunde en directeur van
het onderzoeksinstituut DRIFT. Zijn vader Jan Loorbach, advocaat en
voormalig topbasketballer, is als grondlegger van de Code Goed
Sportbestuur in 2006 de éminence grise onder de Nederlandse
sportbestuurders. Hoewel sport een prominente plaats in zijn leven
inneemt, bewandelde Derk een ander pad dan zijn vader. Voor topsport
was hij naar eigen zeggen niet gedisciplineerd genoeg. Met een
onbedwingbare ‘antiautoritaire houding’ kan hij als wetenschapper
zijn ei kwijt in transitiemanagement en vanuit dat oogpunt bezien, is
sport een interessant onderzoeksterrein. In Loorbachs eigen woorden:
“Ik vind sport om allerlei redenen fascinerend en niet in de
laatste plaats omdat het zoveel transitiekenmerken heeft.”
door: Leo Aquina | 'sportknowhowxl.nl' 20 april 2021 (Originele Post --- Hier ---)
1.
Gezien het verleden van je vader ligt het voor de hand te denken dat
jij sport met de paplepel ingegoten hebt gekregen. Klopt dat?
"Zeker,
ik ben opgegroeid met sport, niet alleen vanwege mijn vader. Mijn
moeder was ook heel sportief, tenniskampioen in de jeugd. Zelf ben ik
gaan hockeyen en tennissen, dat laatste bij de club waar mijn moeder
al jeugdkampioen was. Mijn vader kwam daar later in het bestuur
terecht. Mijn vader was ook hockeycoach en hij ergerde zich vaak aan
de (top)sportmentaliteit bij de club. Er werd alleen gelet op
individueel talent en niet op spelinzicht en teambeleving. Op een
basketbalveldje in de buurt ging ik ook wel basketballen met mijn
vader en op mijn zestiende heb ik dat nog wel eens bij een club
geprobeerd, maar op die leeftijd kreeg ik andere interesses.”
"Ik was een luie scholier, tot ergernis van mijn vader.
Tegelijkertijd herken ik bij mezelf iets dat hij ook heeft: als ik
iets leuk vind ga er vol voor"
“Zelf heb ik nooit topsportambities gehad. Daarin ben ik ook
niet gepusht door mijn ouders. Het draaide vooral om teambeleving en
plezier. Mijn vader deed ook nooit gewichtig over sportprestaties.
Hij is er zelf ook een beetje per toeval ingerold, maar hij heeft er
door zijn uitzonderlijke lengte in combinatie met een ijzeren
discipline wel het maximale uitgehaald. Ik was te ongedisciplineerd,
dat ben ik eigenlijk ook als wetenschapper. Ik was een luie scholier,
tot ergernis van mijn vader. Tegelijkertijd herken ik bij mezelf iets
dat hij ook heeft: als ik iets leuk vind ga ik er vol voor. Dan
creëer ik mijn eigen deadlines en mijn eigen druk, dat dwingt wel
discipline af. Ik kan niet zeggen dat ik lui ben, ik ben druk genoeg
bezig maar primair vanuit intrinsieke motivatie.”
“Ik ben begonnen met een rechtenstudie, maar uiteindelijk ben ik
iets anders gaan doen, cultuur- en wetenschapsstudies. Daarin zie je
het verschil tussen mij en mijn vader misschien het beste terug. De
discipline van de jurist en de strakke regels, tegenover mijn
antiautoritaire neiging en natuurlijke weerzin tegen een vast
stramien.”
2. Transitiemanagement lijkt jou daarmee op het lijf
geschreven, maar veranderen stuit nogal eens op verzet. De
sportwereld wordt vaak als conservatief bestempeld. Zie jij in de
sport meer verzet tegen verandering dan in andere sectoren?
“Iedereen
die zich inzet voor verandering, zegt dat het binnen zijn eigen
sector ingewikkelder is en dat zijn eigen sector conservatiever is
dan andere sectoren. Dat patroon zie je overal. Mensen die iets
willen veranderen, stuiten altijd op weerstand en als ze zien hoe
ingewikkeld het is, lijkt het van een afstand al snel dat het in
andere sectoren makkelijker gaat.”
“Het
is lastig te zeggen of het in de ene sector moeilijker is dan in de
andere, maar het zal in de sport dus nog wel meevallen. Wel zijn er
allerlei voorbeelden van behoudende mechanismen in de sport. Er
bestaat een neiging bij cultuurbewakers om de regels van het spel
altijd hetzelfde te houden. Het is lastig om nieuwe disciplines toe
te laten en het blijkt moeilijk om bepaalde bestuursculturen te
doorbreken, maar ook dat zijn algemene patronen die je tegenkomt in
alle sectoren.”
“Wat de sport in zekere zin wel uniek maakt is de
verenigingscultuur en de daarin verankerde traditie aan de ene kant,
en aan de andere kant de rol van de media die er altijd bovenop
zitten. Als je goede formats hebt, ga je die niet zo snel veranderen.
Daarbij spelen commerciële belangen een grote rol. Dat zie je ook in
het bedrijfsleven. Als er een winstgevend model is, is de weerstand
tegen verandering enorm.”
3. Hoe herken je in het algemeen de noodzaak om te
veranderen, en is die noodzaak in de sport aanwezig?
“Om
te beginnen moet je onderscheid maken tussen verandering en
transitie. Verandering is een continu proces binnen het bestaande
regime. Mensen kijken binnen een organisatie hoe de dingen geregeld
zijn, proberen dat iedere dag iets slimmer te doen en proberen het
aan te passen aan veranderende omstandigheden. Veranderen is aan de
ene kant bestaande dingen verbeteren, maar aan de andere kant ben je
dan ook bezig om de bestaande structuren in stand te houden, terwijl
de wereld eromheen heen verandert. Dat leidt tot toenemende
spanning.”
“Je kunt die spanning voelen. Het proces gaat geleidelijk: er
gaan intern steeds meer dingen mis; er is sprake van incidenten en er
wordt geprobeerd zaken onder het tapijt te schuiven; steeds meer
mensen gaan zich afzetten tegen het regime; er ontstaan nieuwe ideeën
en alternatieven buiten het regime om; de omgevingsdruk wordt steeds
groter en dat alles bij elkaar kan in relatief korte tijd een grote
systeemverandering opleveren. Dan spreken we van transitie. Vaak zien
mensen van binnenuit zo’n transitie niet goed aankomen en ze hebben
ook geen goede instrumenten om erop te anticiperen. Daar zit een
soort tragiek in. Transitie gaat met horten en stoten en grotendeels
overkomt het organisaties.”
"Sommige verenigingen experimenteren zelf met nieuwe
modellen, maar de meeste zijn daar nog helemaal niet aan toe"
“In de sportwereld kun je grofweg onderscheid maken tussen
breedtesport en topsport als het gaat om spanningen in het huidige
regime en de eventuele noodzaak tot transitie. De breedtesport wordt
in Nederland traditioneel georganiseerd door verenigingen die op hun
beurt verenigd zijn in bonden. Dat verenigingsmodel is heel lang
vanzelfsprekend geweest, maar door een aantal maatschappelijke
ontwikkelingen staat het onder druk. Sommige verenigingen
experimenteren zelf met nieuwe modellen, maar de meeste zijn daar nog
helemaal niet aan toe.”
“De
topsport kent ook spanningen. Toen mijn vader topsporter was, was het
eigenlijk amateursport voor mensen met heel veel kwaliteit, die samen
in een sterke onderlinge competitie speelden. Dat is vanaf de jaren
’70 steeds meer een commerciële markt geworden, waarbij de
topsporter zelf het product is geworden. De samenleving gaat daar
steeds meer vragen bij stellen, over ongelijkheid en oneerlijkheid,
maar ook: wat moeten we nou met Qatar? De incidenten en schandalen
zijn legio en door het grote geld wordt het verschil tussen de top en
de rest steeds groter. Er komt een moment dat de lol er echt af is,
maar je weet niet waar het breekpunt ligt. Ik denk dat het echte
transitiemoment voor de topsport later ligt dan voor het
breedtesportmodel zoals wij het kennen, omdat er in de topsport nog
geen alternatieven zijn.”
4. Wat zijn de belangrijkste veranderingen, waardoor het
bestaande model van onze breedtesport niet meer aansluit bij de
huidige wereld?
“Ten eerste is sporten veranderd van
iets dat je erbij deed naar een integraal onderdeel van de leefstijl.
Ten tweede is er de algemene maatschappelijke trend van
democratisering. Mensen zijn beter in staat om zelf zaken te
organiseren en te plannen. Daardoor worden dingen decentraler en
digitaler. Een derde ontwikkeling is die van individualisering en
personalisering. Dat bedreigt het traditionele verenigingsleven.
Mensen gaan meer in tijdelijke verbanden organiseren, op het moment
dat het hen uitkomt. Bovendien hebben mensen vaak geen tijd om als
vrijwilliger langs de lijn te gaan staan. Tot slot zijn overheden ook
steeds meer eisen gaan stellen aan maatschappelijke instellingen in
ruil voor de subsidie die ze krijgen. Dat brengt meer verantwoording
en druk met zich mee voor de verenigingen.”
"In hoeverre zijn we steeds hetzelfde aan het doen en lopen
we steeds tegen dezelfde problemen aan waar we anderen de schuld van
geven? Moeten we dan niet constateren dat we eigenlijk zelf
vastzitten?"
“In het breedtesportmodel zie je de spanning, de incidenten,
mensen die zich afzetten tegen het regime, er ontstaan nieuwe ideeën
en alternatieven. Alle voorwaarden voor transitie zijn aanwezig. Die
transitie komt altijd van binnen- én van buitenaf. Als het alleen
van binnen komt, ben je slechts het bestaande aan het verbeteren, dus
je moet mentaal naar buiten gaan en de lange termijnbewegingen
herkennen. Je kunt er wel tegen zijn, maar maatschappelijke
ontwikkelingen kun je niet ontkennen en die zijn relatief autonoom,
dus je moet er voeling mee houden.”
“In een transitieproces moet je van binnenuit je eigen
eindigheid willen onderzoeken. In hoeverre zijn we steeds hetzelfde
aan het doen en lopen we steeds tegen dezelfde problemen aan waar we
anderen de schuld van geven? Moeten we dan niet constateren dat we
eigenlijk zelf vastzitten? Misschien zijn we wel overbodig? Ik ga er
niet voor pleiten dat alle sportbonden er maar mee moeten ophouden,
maar je moet dit soort vragen wel de ruimte geven. Daarnaast moet je
actief op zoek naar nieuwe praktijken en ook daarvoor moet je buiten
je bestaande model kijken. Misschien zijn er wel al alternatieve
praktijken die ons beconcurreren. Waarom werken die praktijken dan en
kunnen we daar wellicht samenwerkingsverbanden mee aangaan?”
“Samengevat
moet je drie dingen doen: de trend serieus nemen, jezelf minder
serieus nemen en proactief naar buiten gaan op zoek naar
alternatieven. Dat noemen we een transitiearena, daar haal je de
ingrediënten voor transitie in huis waaromheen je een nieuw verhaal
gaat bouwen. Uiteindelijk moet je dan antwoord formuleren op de vraag
waar je na die transitie uit zou willen komen.”
5. Jij hebt in het verleden contact gehad met NOC*NSF om
mee te denken over de transitie in de sport. Wat is daaruit
voortgekomen en heb je de ambitie om mee te denken over transitie in
de sport?
“Ik heb een jaar of zeven geleden een aantal
verkennende gesprekken gevoerd met NOC*NSF omdat ze een
verandertraject in wilden zetten, maar daar is toen geen vervolg aan
gegeven. Ik begreep recent wel dat er een aantal jaar terug een
programma ‘transitie in de sport’ is gestart. Het doet volgens
mij een aantal goede dingen, maar lijkt vooral gericht op het
versterken van de positie van verenigingen door innovatie en
verbetertrajecten. Ik zie er weinig in terug van die bredere aanpak
die wij met transitie voorstaan: van buiten naar binnen denken vanuit
een diepere analyse van hardnekkige problemen. Ja, ledenaantallen
lopen terug en mensen willen anders sporten, maar al die andere
problemen spelen ook: de omgang met topsporters, de interne
schandalen en misstanden, matchfixing, de verhouding
topsport-breedtesport, naast de gebrekkige vernieuwing. Dat is
inherent onderdeel van hoe de sport georganiseerd is, en dat zal
vroeg of laat toch tot grote veranderingen leiden."
"Trek het ook breder en zet sport met elkaar veel beter in de
werkomgeving in, in buurten, in de publieke ruimte om gezondheid,
verbinding, inclusie en samenleven te bevorderen"
"Je moet jezelf eigenlijk gaan uitvinden, zoals sommige
bonden al doen (bijvoorbeeld de squashbond), maar dan ook veel meer
in samenhang met al die andere transities die in de samenleving
spelen. Daarvoor moet je vertrekken vanuit de nieuwe en gewenste
maatschappelijke rol en positie en de ruimte nemen om echt te
experimenteren met sport voor en in een gezonde samenleving. Denk
bijvoorbeeld aan alternatieve competitievormen; zelforganiserende
teams; coöperatieve vormen van sport en verenigingen, waar mensen
makkelijker lid van kunnen worden en wijkverenigingen. Maar trek het
ook breder en zet sport met elkaar veel beter in de werkomgeving in,
in buurten, in de publieke ruimte om gezondheid, verbinding, inclusie
en samenleven te bevorderen.”
“Wat mijn eigen rol betreft: sport heeft altijd mijn warme
interesse. Ik vind het om allerlei redenen fascinerend en niet in de
laatste plaats omdat het zoveel transitiekenmerken heeft. Het zit
vast terwijl de samenleving verandert en er zijn allerlei
alternatieven op komst. Bovendien ben ik er ook praktisch van
overtuigd dat een nieuwe manier van organiseren van sport ook veel
maatschappelijke waarde kan hebben.”
Gerelateerde berichten
Reacties: 2
Ineke Donkervoort
20-04-2021
Ware woorden van Derk. Om een echt vitale maatschappij te
realiseren, is het belangrijk van buiten naar binnen te denken. Wat
hebben verschillende doelgroepen nodig, welke huidige en toekomstige
aanbieders kunnen dat bieden? Daarmee zorgen dat elke aanbieder 'op
zijn sterke been' komt. Fundamenteel veranderen van organisaties is
complex, lastig en als het lukt kost het heel veel tijd. Zou het op
lokaal niveau met sport en preventieakkoorden als stimulans
organisaties lukken om over de eigen schaduw heen te springen?
Berry Debrauwer
20-04-2021
Leuk artikel om te lezen. Wat ik mis, is dat de wens en de
noodzakelijkheid om te veranderen begint met een grondige
strategische risico-analyse. Risicomanagement en risico bewustzijn
zijn termen die ik zelden tegenkom in de praktijk van en
theorie over sportorganisaties.