Het gebeurt me niet vaak, maar ik had plotseling de minister van Binnenlandse Zaken aan de lijn. Recent was een essay van mij in De Groene Amsterdammer verschenen en dat was blijkbaar niet onopgemerkt gebleven. Ronald Plasterk wilde weten of ik een oplossing had voor de weglopende sociaal-democratische achterban. Ons telefoongesprek vond plaats een paar maanden voor de Tweede-Kamerverkiezingen van 2017, die voor de PvdA op een historische nederlaag zouden uitlopen. Ik vond het een aparte manier om de partijkoers te evalueren. Maar hé, ik was best bereid om wat advies te verschaffen.

Afijn, ik stak mijn riedel af. De Partij van de Arbeid was te veel op schoot bij de vvd gaan zitten, met een contraproductief bezuinigingsbeleid als resultaat. The boom, not the slump, is the time for austerity, leerde John Maynard Keynes al. De partij overstijgende consensus over economisch beleid had er bovendien voor gezorgd dat alle aandacht uitging naar culturele strijdpunten. Dat was funest voor linkse partijen, want een grote groep kiezers heeft linkse economische voorkeuren en is op cultureel terrein behoudend.

Mijn advies was om de economische strijdbijl weer op te graven. Het viel niet in goede aarde. Plasterk bleek geen voorstander van een linksere koers. Hij dacht dat het verloren volk eerder op rechts te vinden was, op de culturele thema’s. Al snel draaiden de rollen zich om en kreeg ik van de minister advies over de koers van de Partij van de Arbeid.

Alsnog verbaasde het me dat Plasterk zich de laatste jaren heeft ontpopt tot volkstribuun. In zijn wekelijkse column in De Telegraaf vecht Plasterk een kleine cultuuroorlog uit tegen de ‘linkse elite’.

‘Ome Roon’ is een held geworden van rechts. Hij heeft zo zijn eigen theorie ontwikkeld over de crisis van de sociaal-democratie. Volgens Plasterk is links niet enkel het contact met de eigen achterban kwijtgeraakt, nee, het is nog veel erger: ‘Links heeft besloten om die achterban te haten.’ Dit noemt hij ‘prolofobie’.

Het komt er volgens hem op neer dat de linkse elite enkel nog geïnteresseerd is in identiteitspolitiek en abstracte kunst, en niet meer in de uitkeringen en sociale voorzieningen van gewone mensen. Het gaat om een elite ‘die gigantische fondsen inricht voor postmoderne onderwerpen en dan te weinig overhoudt voor de aow’.

Waarschijnlijk heeft Plasterk niet zo goed naar Joop den Uyl geluisterd

De oud-minister schrijft dit allemaal met droge ogen op alsof hij niet zélf in het kabinet heeft gezeten dat deze eeuw het diepst heeft gesneden in de sociale voorzieningen. Alsof hij niet zélf het contact met de linkse achterban is kwijtgeraakt door een historische 29 zetels te verliezen in de verkiezingen. Hij weet dat het geen ene zier te maken heeft met identiteitspolitiek en abstracte kunst. Het vergt wel lef: het zelf helemaal verknallen en vervolgens je opvolgers – die jouw rommel moeten opruimen – de schuld in de schoenen schuiven met allerlei goedkope en compleet onzinnige aantijgingen. Op die manier de realiteit naar je hand zetten noemen ze in de psychologie gaslighting: gebeurtenissen glashard ontkennen of achteraf verdraaien waardoor de ander gaat twijfelen aan zijn of haar gezonde verstand.

In zijn eerste column van dit jaar, ‘Linkse kader moet beter luisteren’, legt hij het nog één keer uit. Populisme, dat is volgens Ronald Plasterk luisteren naar het volk. En dat zou de Partij van de Arbeid meer moeten doen. Hij vertelt over de jaren tachtig, toen hij tijdens de campagnetijd in zijn Lelijke Eend met Joop den Uyl de Leidse arbeidersbuurten aandeed. Den Uyl, díe wist tenminste dat je als leider de wensen van het gewone volk voorop moest stellen. Niet consuminderen, zoals ‘rijkelui’ Kaag en Rosenmöller dat willen.

Het grappige hieraan is dat Den Uyls bekendste voordracht net hierover gaat. ‘Wij zullen ons blijvend moeten instellen op een levensgedrag met een zuiniger gebruik van grondstoffen en energie’, zei Joop den Uyl in een beroemde televisietoespraak tijdens de eerste oliecrisis, in de jaren zeventig. Later sprak hij over ‘de bewustwording van de nieuwe schaarste’. De twintig procent van de wereldbevolking die in de rijkste landen woonde, zo constateerde Den Uyl, verbruikte ‘tachtig procent van de wereldvoorraad aan voedingsmiddelen en grondstoffen’. Dat was onhoudbaar. Een meerderheid van de bevolking deelt dit soort zorgen over duurzaamheid.

Waarschijnlijk heeft Plasterk, toen hij met ome Joop in zijn Lelijke Eend door Leiden reed, gewoon niet zo goed geluisterd.

Tot slot is het een misverstand dat populisme ‘luisteren naar het volk’ betekent. Wat politicologen verstaan onder populisme is eerder een politiek die een bepaald beeld van het volk mobiliseert. Een minderheid – denk aan Henk en Ingrid – wordt tot volk verheven. De mening van andere groepen wordt terzijde geschoven. De populist claimt zo een monopolie op de volkswil.

Vandaar dat Ronald Plasterk een échte populist is. Hij werpt zich op als stem van ‘het volk’, maar bedoelt daar feitelijk een minderheid mee: de achterban van rechtspopulistische partijen. Het ironische is dat populisten als Plasterk precies doen wat zij de linkse elite verwijten: in naam van een minderheid continu mensen lastigvallen over wat ‘correcte’ meningen zijn.