*
SHARTIE AART DEKKER - HOSTORY NEVER REPEATS, BUT IT RHYMES...
Vervang in onderstaande Abraham Kuyperlezing door Carl G. Niehaus-ambassadeur van Zuid-Afrika - 'Uitdaging van de vrijheid' wat namen&landen en 2022 lijkt op 1999, dat weer lijkt op eind 19e Eeuw... Leert de Mensheid dat nooit?
(AD)
*
Abraham Kuyperlezing (1999)
door Carl G. Niehaus-ambassadeur van Zuid-Afrika 'Uitdaging van de vrijheid'
Aan de Vrije Universiteit te Amsterdam werd gisteren de Abraham Kuyperlezing uitgesproken door Carl G. Niehaus, ambassadeur van Zuid-Afrika. Hieronder een enigszins bekorte versie van zijn lezing.
Carl G.
Niehaus26 november 1999 Het Originele artikel in het Archief van Dagblad Trouw --- Hier ---
Kuyper heeft Zuid-Afrika gebruikt als strijdmiddel
De Afrikaner moet leren wat nederigheid is
,,Deze eeuw loopt ten einde. Wat luidde haar in? Een belofte van vrijheid. Een roep om recht. Aanvankelijk voldeed zij aan veler verwachtingen. Daar werd menige boei geslaakt, menige hervorming ingevoerd. Dat zij thans, wegschemerend weldra in 't verleden, haast in haar laatste uren, besmet moest worden met een geweldenaarskrijg, dien niets rechtvaardigen kan.''
Met deze woorden begon Abraham Kuyper een eeuw geleden, hier in Amsterdam, zijn toespraak 'De crisis in Zuid-Afrika'. Kuyper sprak over de hoge verwachtingen die men van de nieuwe eeuw had en betreurde het dat de negentiende eeuw in haar laatste dagen gebukt ging onder het uitbreken van de fundamenteel onrechtvaardige oorlog van het machtige Groot-Brittannië tegen de Boerenrepubliek van de ZAR en Oranje Vrijstaat.
Een eeuw later zouden deze woorden ook een toespraak over onze kwijnende eeuw kunnen inleiden. Een tijdperk van nederigheid en ongekende hoop, maar ook van het ergste bloedvergieten en de ergste schending van de mensenrechten sinds mensenheugenis.
Kuyper bezigde deze woorden kort na de Haagse Vredesconferentie, tijdens welke met groot idealisme werd besloten geschillen tussen landen in het vervolg te beslechten door middel van arbitrage en zonder oorlog. Daartoe werd het Permanente Hof van Arbitrage opgericht. Dit idealisme werd amper drie maanden later het slachtoffer van Groot-Britannië's onwil om de mogelijkheid van arbitrage ook maar te overwegen.
In oktober 1899 brak de Tweede Boerenoorlog uit. Een oorlog die loopgraven, guerilla's en concentratiekapen bracht en die oorlog tot een nog grotere verschikking dan hij al was. Ook het ideaal van internationale arbitrage kan tot de slachtoffers van deze oorlog worden gerekend.
Interessant genoeg kan juist in het tegenwoordige tijdperk, waarin op grond van het internationaal recht nieuwe mogelijkheden voor arbitrage worden onderzocht, Zuid-Afrika uiteindelijk weer toetreden tot de internationale gemeenschap en is het op 28 december 1998 het jongste lid van het Internationaal hof van arbitrage geworden.
Een mooie symbolische cirkel. Maar het is daarom niet minder tragisch dat het een volle eeuw heeft geduurd voor het zover was en dat het zo geweldig veel menselijke offers en leed heeft gevergd.
In 'De crisis in Zuid-Afrika' beschrijft Kuyper het uitbreken van de Boerenoorlog als volgt: ,,Weer heeft een Kerstnacht de blijde boodschap verkondigd: Vrede op aarde! - tot onder de inboorlingen die opgingen naar de nederige bedehuizen van onze missionarissen. . . en ziet hoe, in stomme verbazing, de wilden staren naar een moordbedrijf tussen Christenen, om te zien wie 't uiteindelijk winnen zal, de Christen van Euroop of die van Afrika!''
Een dramatische, maar onthutsende en onthullende beschrijving van Kuypers eigen paternalistische vooroordelen. Was de blanke Afrikaner de enige christen in zuidelijk Afrika? In aanmerking genomen dat de Nederland Gereformeerde Sendingkerk, die uitsluitend uit zwarte leden bestond, reeds in 1881 werd gesticht en zeker niet de enige zwarte kerk in Zuid-Afrika was, is dit een verbazingwekkende opmerking.
Hoe kan het dat Kuyper, die bekend was vanwege zijn pleidooien voor sociale gerechtigheid, klaarblijkelijk zo selectief met het principe van gerechtigheid ten opzichte van andere volkeren is omgegaan? Mijns inziens moet het antwoord gezocht worden in zijn visie op volkeren. Een dergelijke analyse moet echter met grote voorzichtigheid worden gehanteerd omdat Kuypers eigen definitie van het 'volkeren-vraagstuk' heel wat genuanceerder is dan de Zuid-Afrikaanse historicus Dunbar Moodie in zijn boek 'Rise of Afrikanerdom' wil toegeven. Met behulp van hoofdzakelijk secundaire bronnen heeft Moodie de hypothese ontwikkeld dat Kuyper en zijn neo-calvinisme een belangrijke voedingsbron vormden voor de ontwikkeling van apartheid als 'civil religion'.
De stelling dat apartheid een systematische theologische basis had in onjuist. De apartheidstheologie had een eclectisch karakter. Het uitgangspunt van het Afrikaner calvinisme was niet theologisch, maar gebaseerd op een egocentrische nationalistische analyse, waarbij de Afrikaner Boeren zichzelf in het centrum van hun scheppingsbeeld plaatsten. Vandaar dan ook de vele contradicties en anomalieën in het gebruik van Kuypers theologische geschriften door Zuid-Afrikaanse theologen. Het lijkt me belangrijk te beseffen dat de apartheidstheologie ook zonder Kuyper zijn beslag zou gevonden hebben. Kuypers invloed was niet zo doorslaggevend als sommige analytici (Moody incluis) beweren.
De theologen van de Nederduits Gereformeerde Kerk zijn ervan uitgegaan dat van alle vragen de kwestie van de rassenverhoudingen de meest essentiële is en dat de Bijbel, met zijn specifieke verwijzing naar Babel en vooral naar de schepping van verschillende volkeren, hierover met gezag spreekt. Zij hebben Kuypers dialectische nuancering van de eenheid van de schepping en algemene genade ('common grace') samen met 'soevereiniteit in eigen kring', pluriformiteit en zijn gebruik van gescheidenheid en grenzen, zo geïnterpreteerd dat die hun opvattingen over rassenscheiding konden rechtvaardigen. Het feit dat Kuyper de kwestie van zichtbare pluriformiteit zag als een voorbijgaande fase in de historische ontwikkeling is eenvoudig genegeerd.
Ondanks deze nuancering, die volledigheidshalve moet worden genoemd, kan men er bezwaarlijk omheen dat er met de verwijzing naar het volkerenvraagstuk bij Kuyper toch een heel sterk Nederlands nationalisme heeft gespeeld. Als politicus in merg en been heeft Kuyper de Afrikaner Boeren gezien als een potentiële versterking van zijn eigen achterban van 'kleine luyden'. Hij heeft Zuid-Afrika gebruikt als strijdmiddel in zijn gevecht in Nederland.
In 'De crisis in Zuid-Afrika', waarnaar ik al eerder heb verwezen, vertoont Kuyper duidelijke ondertonen van cultureel chauvinisme, of zelfs racisme. Hij blijkt niet alleen zwarte mensen te beschouwen als van een lager ras, maar beschrijft hun aspiraties zelfs als het 'zwarte gevaar'. Voorts getuigt Kuyper van zijn sympathie met de weerstand van de Boeren tegen de vermenging van wit en zwart bloed. De Afrikaner leiders en de vooraanstaande Afrikaner theologen die zich helemaal wijdden aan de ontwikkeling van een eigen Afrikaner calvinisme, zagen mijns inziens toch wel in dat Kuypers theologie - in weerwil van die hele dialectische balans - sterk werd bepaald door zijn afstand tot en opstelling tegenover andere (vooral niet-Europese) volkeren. Zonder terug te vallen in de oude gedachtegang dat de Nederlanders verantwoordelijk waren voor de aaparteheid, vind ik het belangrijk vast te stellen dat Kuypers theologie niet alleen maar selectief werd aangehaald en misbruikt.
Dit gegeven zijnde, lijkt het mij moeilijker losjes en rationaliserend om te gaan met de uitdaging van vrijheid. Dan klinkt de verduidelijking die oud-president F. W. de Klerk, in zijn Kuyperlezing van vier jaar geleden, gaf, niet meer zo aanvaardbaar. De Klerk erkende weliswaar dat er sprake was van een sterk element van racisme en eigenbelang maar dat er bij de architecten van de apartheid ook een idealistisch oogmerk van bevrijding meespeelde. Dan klinkt zijn verduidelijking dat de Afrikaners hun recht op zelfbeschikking als de enige waarborg zagen van hun individuele en gemeenschappelijke rechten ook niet meer zo prettig in de oren.
Deze pogingen om de apartheid te rechtvaardigen vormden een smet op een overigens sympathieke lezing. Naar ik heb vernomen leidden deze opmerkingen tot bitter weinig reacties van zijn publiek. Kwam dit omdat zijn redenering niet al te schokkend of vreemd overkwam op degenen die Kuypers gedachtegang over de volkerenkwestie kenden? Of kwam dit gebrek aan reacties voort uit respect voor een man die een moedige en belangrijke rol heeft gespeeld in de ommekeer die zich in Zuid-Afrika heeft voltrokken? Ik vermoed beide.
Hoe betrekkelijk onschuldig die opmerkingen in deze aula ook geklonken hebben, ze zijn een groot struikelblok gworden voor de veranderingen in mijn land. Sedertdien heeft uit de monden van de heer De Klerk en andere Afrikaner politieke en theologische opiniemakers telkens het argument geklonken dat apartheid een goedbedoeld beleid was dat in de praktijk verkeerd uitgepakte. Dat er met de kern van deze gedachte, dit streven, weinig mis was. Dus, om de Afrikaanse dichter N. P. van Wyk Louw aan te halen: 'rein is die mens wat suiwer streef'. Deze strofe werd hier, vier jaar geleden, dan ook door de heer De Klerk gebruikt.
Het argument werd eveneens door de heer De Klerk gebruikt toen hij getuigde voor de Waarheids- en Verzoeningscommissie. Die zogenaamde morele onderbouwing heeft geleid tot de halstarrige weigering een onomwonden schuldbekentenis over de apartheid af te leggen. Steeds weer klonk het oude refrein van zijn huidige erkenning dat apartheid verkeerd was, maar goed bedoeld.
Zolang hierin geen verandering komt is het uitgesloten dat de meerderheid van de Afrikaners zich werkelijk deel voelt van het nieuwe Zuid-Afrika. Zolang er vanaf de kansels van de Nederduits Gereformeerde Kerk en de andere door blanke gedomineerde gereformeerde kerken geen profetische stem klinkt die de fundamenteel zondige aard van de dwaling van apartheid erkent en diepe verootmoediging eist, zal de totstandkoming van een Zuid-Afrikaanse regenboognatie een mooi maar onhaalbaar ideaal blijven.
Bijna drie jaar lang hebben de Zuid-Afrikaners dag in dag uit uit de getuigenissen voor de Waarheids- en Verzoeningscomissie gehoord van de slachtoffers van marteling en van degenen die hen gemarteld hebben. De meest verschrikkelijke martelingen en moorden. Wie daarvan ook maar iets heeft gehoord, kan nooit meer ontkomen aan de conclusie dat het hier niet ging om een incidentele schending van de mensenrechten, maar dat die een systematisch en essentieel onderdeel was van het apartheidsbeleid. Geen 'suiwerheid van strewe'. Het boze zaad van de apartheid was tot in de kiem verrot!
Het feit dat alle blanke Zuid-Afrikaners geprofiteerd hebben van dit fundamentele stelsel van schendingen van mensenrechten betekent dat niemand van ons, ikzelf incluis, de verantwoordelijkheid ervoor kan ontlopen. Het nieuwe Zuid-Afrika eist van blanke Zuid-Afrikanen een werkelijk bovenmenselijke nederigheid en bereidheid tot verootmoediging. En niet slechts een algemene verootmoediging namens, bijvoorbeeld, het 'Afrikaner volk'; nee, het moet ook een diepe persoonlijke belijdenis en verootmoediging zijn, die elk van ons als individu in ons persoonlijke leven moet afleggen en waarmaken. Er kan geen sprake zijn van een goedkope belijdenis; er zullen offers gebracht moeten worden.
Zelfverheffende trots was onlosmakelijk met de apartheid verbonden. Ik verstout mij om te spreken van een zelfverheffende trots waaraan Kuyper in zijn Nederlands nationalisme ook niet is ontkomen. In het nieuwe Zuid-Afrika moet de blanke en vooral de Afrikaner gemeenschap echter leren wat nederigheid betekent. Nee, sterker: nederig worden. Niets is moeilijker dan nederig te zijn. Voorwaarde voor nederigheid is het zonder schroom erkennen (belijden) van de eigen fouten en bereid te zijn deze recht te zetten.
Is het de blanke Zuid-Afrikaners - vooral de Afrikaners - mogelijk te leren wat nederigheid betekent zonder eerst vernederd te worden? Dat is het thema van de belangrijke roman 'Disgrace' van J. M. Coetzee, die dit jaar de Booker Prijs gekregen heeft. (De Nederlandse vertaling is een paar dagen geleden verschenen onder de titel 'In ongenade'). De hoofdfiguur, professor David Lurie's dochter Lucie die op een boerderij in de Oostkaap woont, wordt verkracht door zwarte overvallers. Schande gaat gepaard met ongenade omdat David Lurie niet in staat is de verkrachting te voorkomen. Hij roept woedend om gerechtigheid maar zijn dochter weigert aangifte van de verkrachting te doen en vraagt: ,,Wat als dit de prijs is die je moet betalen om te kunnen blijven?'' Als ze zwanger blijkt te zijn, weigert ze bovendien een abortus en is ze bereid in te gaan op het aanbod van haar zwarte buurman en voormalige knecht Petrus, die haar zogenaamd wil beschermen, maar dan wel in ruil voor haar grond. In Coetzee's verhaal heeft Lucie's vernedering inderdaad tot nederigheid geleid. Ze wil opnieuw beginnen, zonder bezit, zonder rechten, zonder waardigheden, 'als een hond'. En Coetzee schrijft: ,,Geen slecht besluit in duistere tijden''.
Dit extreme, diep ontstellende verhaal confronteert ons met de toekomstige ongenade die de verkwisting van onze huidige broze, vreedzame vrijheid voor allen - wit en zwart - in Zuid-Afrika kan inhouden. We moeten goed bedenken dat het geenszins vanzelfsprekend was dat bloedvergieten en burgeroorlog vervangen zouden worden door onderhandeling, democratisering en een grondwet met een handvest van mensenrechten. Het was zeker niet vanzelfsprekend dat Nelson Mandela de gevangenis zou verlaten en een hand van vriendschap zou uitsteken naar zijn onderdrukkers. Dit alles was genade.
Dat de meerderheid van de blanken deze gang van zaken aanvaardt alsof ze vanzelfsprekend is en hen toekomt, dat zij doorgaan met het leiden van materieel bevoorrechte levens en zich weinig aantrekken van de zee aan krottenbuurten en massale armoede rondom hen, is de ultieme vervreemding van 'de ander'. Een hardvochtige opstelling die uiteindelijk onvermijdelijk vernedering en ongenade over zich zal afroepen.
,,Ik ben bereid te wachten, want ik weet dat alles niet van de ene dag op de andere kan verbeteren'', zei een vrouw in een krottenbuurt even buiten Kaapstad tegen me. Maar toen riep ze haar vierjarig dochtertje, blootsvoets en in vodden gekleed, bij zich, legde haar hand op het hoofdje van haar kind en zei: ,,Maar ik kan niet eeuwig blijven wachten, want ik kan niet toezien hoe het leven van dit kind verloren gaat als het mijne.''
Ouders wier kinderen vermoord zijn, moeten toezien hoe de de moordenaars van hun kinderen amnestie kregen. Zwarten die werkloos thuis zitten moeten toezien hoe hun kinderen lijden aan ondervoeding, wetend dat zij behoren tot de veertig procent zwarte werklozen terwijl slechts twee procent van alle blanken zonder werk zit. Miljoenen zwarte Zuid-Afrikanen zijn analfabeet en de velen die dankzij grote opofferingen wél naar school zijn geweest, lijden nog steeds onder de gevolgen van het gebrekkige bantoe-onderwijs.
De levensverwachting van zwarte Zuid-Afrikanen is beduidend lager dan die van hun blanke landgenoten. Als dit zo doorgaat en als de verzoenende hand, die toch door velen in de zwarte gemeenschap is uitgestoken, wordt beroet met afstandelijkheid, gebrek aan begrip en zelfrechtvaardiging, dan vaart oud-president De Klerks citaat uit Van Wyk Louw's 'Die dieper Reg' over 'die mens wat suiwer streef' ten hemel. Dan zijn die woorden die zo aangrijpend mooi, zo redelijk, in deze zaal hebben geklonken, een steen des aanstoots.
Een groot deel van de Afrikaner gemeenschap is diep verward over de ernstige, geïnstitutionaliseerde schending van de mensenrechten door de apartheid, die de Waarheids- en Verzoeningscommissie heeft blootgelegd. Zij kan niet meer zeggen: 'Ich habe es nicht gewusst'. Maar hoe gaat een mens om met de zware last van het geweten, zodanig dat er een zinvol verwerkingsproces ontstaat dat je dichterbij je zwarte broer en zuster brengt, aan wier lijden ook jij medeplichtig was en waarvan je hebt geprofiteerd? Doordat leidende theologen en politiek-culturele leiders binnen de Afrikaner gemeenschap hun mede-Afrikaners hierbij niet helpen, doen zij hun eigen mensen een geweldig onrecht aan. Erger nog, door hun verzuim de werkelijkheid onder ogen te zien, brengen ze de kans op duurzame vrede en vrijheid steeds meer in gevaar.
Zo wordt de verantwoordelijkheid om Zuid-Afrika niet te laten terugvallen in verdeeldheid en verder bloedvergieten nog meer op de schouders van de toch al zwaar belaste leiders van de zwarte gemeenschap gelegd. Onder die omstandigheden wordt de kans op duurzame vrede in hoge mate beperkt.
Dat de roep om een beter leven en grotere sociale gerechtigheid niet kan worden beantwoord zonder dat de nog altijd bevoorrechte blanke gemeenschap grote materiële offers brengt, staat als een paal boven water. De vraag is hoe dit gerealiseerd moet worden. Is er, ondanks de gemoedstoestand van de blanke gemeenschap die ik heb geschetst, een kans dat zij bereid zal zijn die offers te brengen? Of zullen die moeten worden afgedwongen? En als dat het geval is, zal de zwarte gemeenschap er dan in slagen dit te doen zonder zichzelf te verheffen, of zal zich opnieuw de tragedie ontvouwen van de onderdrukte die zelf tot onderdrukker wordt? De voortgaande zelfverheffing en hardvochtigheid van de blanke gemeenschap lijkt op bijna duivelse wijze om zo'n scenario te vragen. Uiteindelijk zal niemand daarmee gediend zijn en zal de vrijheid het slachtoffer worden.
Kuyper is in een aantal van zijn geschriften opgekomen voor de sociale kant van de Bijbelse boodschap. Hij voerde aan dat de grondgedachte voor sociale verhoudingen te vinden is in Jezus' Bergrede. Dat de zucht naar geldelijk gewin een afgod is, dat de ware levensschat niet bestaat uit geld maar uit Gods genade en dat eigendom een leengoed is om anderen mee te helpen en te dienen.
Als de blanke gemeenschap van Zuid-Afrika bereid is om te luisteren naar de eisen van het heden, dan bestaat de mogelijkheid dat wij erin in zullen slagen de meest essentiële uitdagingen van de vrijheid het hoofd te bieden. Zo'n zoektocht naar een grotere sociale gerechtigheid is geen roep om een versteend socialisme en een geijkte klassenstrijd. Maar het staat vast dat werkelijke verzoening in Zuid-Afrika een evenrediger verspreiding van rijkdom en de afzwering van onrechtvaardige bevoordeling moet inhouden.
De uitdagingen die Zuid-Afrika zo indringend aanstaren, dienen zich ook aan voor de internationale gemeenschap. Waar het om gaat is of we werkelijk bereid zijn afstand te doen van onze gevoelens van superioriteit en een deel van onze rijkdom. Zijn we werkelijk bereid kritisch naar ons verleden te kijken, vooral naar de moeilijke hoofdstukken zoals kolonialisme en slavernij? Is het rijke Westen bereid zijn overvloed te delen en zo velen, die nu geen perspectief hebben, te verzekeren van een toekomst?
Deze vragen vereisen een dringende bereidheid om de sterk calvinistische traditie van genade in ere te herstellen. Dat zal ook hier in Nederland nederigheid vergen. Is het niet zo, dat de Nederlandse samenleving door de ongekende economische welvaart steeds materialistischer wordt? Het siert Nederland niet dat juist in een tijd van economische groei de begroting van Ontwikkelingssamenwerking steeds meer onder druk komt te staan.
De vraag kan ook worden gesteld of Nederland zijn grenzen voldoende openstelt voor zowel de producten als de mensen uit het Zuiden. Zeker is het de Europese Unie niet siert dat de onderhandleingen over de EU-Zuid-Afrika Vrijhandelsovereenkomst bijna vijf jaar hebben geduurd en dat de overeenkomst op het laatste moment nog bijna op de klippen is gelopen, omdat zij (de rijke, ontwikkelde landen) niet bereid waren de bescherming van hun handelsproducten enigszins te verminderen. Deze ervaring bracht president Thabo Mbeki tot de opmerking dat veel ontwikkelde landen blijkbaar alle begrip voor de edele gedachte van menselijke solidariteit hebben verloren.
Zou het niet prachtig zijn als Zuid-Afrika, als jongste lid van het Internaitonale Hof van Arbitrage aan de Verenigde Staten en andere rijke, ontwikkelde landen in de wereld vastbesloten de verlossende genade van nederigheid en compromis kan voorhouden, als een vlammende fakkel en een baken van hoop?
Zou het niet een stukje genade zijn als de blanken van Zuid-Afrika de kracht kunnen vinden om in nederigheid het pad van zelfverloochening te bewandelen en te zoeken naar gerechtigheid?
Zou het geen hoop zijn als dat land van mij, dat al zoveel voor elkaar heeft gekregen maar waar nog zoveel gedaan moet worden, erin zou slagen de wereld een bevrijdend voorbeeld van nederigheid voor te houden?
Zou het niet mooi zijn als uit de afstammelingen van de Boeren, die Kuyper zo graag voor het karretje van zijn eigen nationale belangen spande, een vrij geuzengeslacht zou opstaan, dat onder één Afrikaans dak kan wonen samen met zijn mede-Zuid-Afrikanen?
Zou het niet mooi zijn als wij zo, gesterkt door de uitdaging van de vrijheid, het nieuwe millennium zouden kunnen binnengaan?
Aan het begin van deze eeuw, waarvan de zandloper nu bijna leeg is, schreef Kuyper, toen hij hoorde dat de Boerenoorlog ten einde was: ,,Nu vooral met de oude liefde aan het werk; dat niemand zich onttrekke . . .''
Geen opmerkingen:
Een reactie posten