KNHB-directeur Erik Gerritsen bij de presentatie van een plan van zijn bond in Samenwerking met de Rabo-bank om 30 Urban Hoeckeyclubs te stichten
CITAAT(NRC-Sport Interview, Directeur Hockeybond Erik Gerritsen: 'De politieke elite heeft te weinig kennis van Sport'):
„....Sport komt niet voor bij de allerhoogste besluitvorming. Het is niet eens onwil. Onbekend maakt onbemind. Veel beslissers in Nederland kennen de sport gewoon niet goed, hebben zelf niet genoeg gedaan op verenigingsniveau. Een mooi voorbeeld is premier Rutte die in een van zijn persconferenties zei, toen sporten met vier personen was toegestaan, dat dubbelen niet mocht in het tennis, omdat de spelers geen anderhalve meter afstand kunnen houden...."
&
"....Den Haag is er wat mij betreft te weinig voor de breedtesport en voor de clubs..."
Interview
Erik Gerritsen: ‘De politieke elite heeft te weinig kennis van sport’
Erik Gerritsen | Directeur hockeybond Een jaar lang kreeg de Nederlandse sportwereld forse klappen door de coronapandemie. De crisis leerde Erik Gerritsen dat de politiek in Nederland maar weinig op heeft met de sport, en nauwelijks kennis heeft van het rijke verenigingsleven. „Sport wordt vergeten.”
Aan het slot van het gesprek moet Erik Gerritsen nog één ding van het hart. Het aanbod van de hockeywereld vorig jaar, toen de pandemie net onderweg was, geldt nog steeds. Toen werden scholen die wegens ruimtegebrek geen anderhalvemeteronderwijs konden bieden, van harte uitgenodigd hun lessen te verplaatsen naar hockeyclubs. Er werd niets structureels mee gedaan, en de scholen zijn inmiddels weer open, maar de verenigingen kunnen óók een rol spelen bij de heropening van MBO, HBO of de universiteiten. De ruimte is er. „Dat is de hockeysport eigen: we willen helpen, we willen verbinding maken met andere sectoren.”
Door de coronapandemie heeft Erik Gerritsen, sinds 2014 directeur van hockeybond KNHB, Nederland beter leren kennen. Niet alleen de hockeywereld zelf, met zijn 323 clubs en 250.000 leden, ook de politiek in Den Haag, de gemeenten, de rest van de sportwereld, de hele samenleving.
Eerst maar eens een snelle scan van zijn eigen sport. „De pandemie heeft positieve en negatieve dingen gebracht”, zegt Gerritsen in de week dat de nationale ploegen de Pro League hervatten met interlands in Amsterdam tegen Duitsland. „Het verenigingsleven heeft lang stilgelegen, de bars zijn dicht. Dat leidt tot financiële problemen, maar de clubs vallen niet om. Er is grote solidariteit. Hockeyers blijven hun clubs trouw, ze vragen niet meteen hun contributie terug. Dat is mooi. Maar hoe langer het duurt, des te moeilijker het wordt. De angst groeit dat leden wel gaan weglopen of hun contributie terug willen. Cruciaal wordt dat de competities vanaf mei weer kunnen floreren, dat clubs waarde kunnen geven aan de leden en die leden kunnen behouden. De hockeysport is zelfredzaam en creatief. Het is misschien houtje-touwtje, maar ze redden het wel.”
In de loop van de coronamaanden zag Gerritsen (49) een kentering in de manier waarop Nederland – de samenleving, de politiek – aankijkt tegen sport en het verenigingsleven. Aan het begin van de coronacrisis zag hij bevestigd wat hij eigenlijk al wist: dat in de politiek „van nature” niet wordt gedacht aan sport. „Sport wordt vergeten. We hebben geprobeerd te laten zien dat sport in deze pandemie ook een bijdrage kan leveren aan de oplossing, bijvoorbeeld om de mentale en fysieke gezondheid te verbeteren. Door te lobbyen, ook met NOC-NSF en de KNVB, hebben we recent bijvoorbeeld voor elkaar gekregen dat jongeren tot en met 26 jaar buiten mogen sporten, op de eigen vereniging. Dat toont aan dat we voet aan de grond hebben gekregen. In het begin van de pandemie hadden we moeite om sport überhaupt op de agenda te krijgen. We slagen daar als NOC-NSF en sportbonden, met steun van VWS, steeds beter in.”
Waar merkte je dat aan?
„Sport komt niet voor bij de allerhoogste besluitvorming. Het is niet eens onwil. Onbekend maakt onbemind. Veel beslissers in Nederland kennen de sport gewoon niet goed, hebben zelf niet genoeg gedaan op verenigingsniveau. Een mooi voorbeeld is premier Rutte die in een van zijn persconferenties zei, toen sporten met vier personen was toegestaan, dat dubbelen niet mocht in het tennis, omdat de spelers geen anderhalve meter afstand kunnen houden. Dat moest later worden gecorrigeerd, en dubbelen was wel gewoon toegestaan.”
Nederland roept zichzelf graag uit tot sportland. Zijn we dat?
„In de breedte van de samenleving zijn we een echt sportland. Als het Nederlands voetbalelftal presteert staat heel Nederland klaar, we sporten massaal, met vijf miljoen mensen bij verenigingen. Maar in de politieke elite zijn we geen sportland. Daar wordt het belang van sport niet goed genoeg gezien. Wel als het gaat om kritiek op het WK voetbal in Qatar, kritiek die overigens heel terecht is. Maar Den Haag is er wat mij betreft te weinig voor de breedtesport en voor de clubs. Wat de politieke elite zich niet goed realiseert is dat Nederland de beste sportinfrastructuur van de wereld heeft, met al die clubs. Dat is uniek. Mede daarom is de sportparticipatie bij de jeugd zo hoog en is het sporten bij een vereniging relatief goedkoop. Juist nu is dat belangrijk en verdienen de clubs steun in deze moeilijke tijd. Daarom ben ik blij dat het belang van samen sporten meer wordt erkend dan aan het begin van de pandemie. Maar het wordt ook zo weer vergeten. Het is bijna een persoonlijke missie geworden om dat te keren en er voor te zorgen dat dit het begin is van de echte erkenning van de waarde van de verenigingssport.”
Waarom denk je dat die aandacht voor sport weer verdwijnt?
„Toen de hockeybond vorig jaar de scholen aanbood hun klassen tijdelijk te verhuizen naar hockeyclubs, zag je heel veel enthousiasme. Maar op het moment dat we met de officiële instanties gingen praten, in het onderwijs, de gemeenten, liepen we tegen een muur. Het mocht niet, of het kon niet. Dat zit toch in ons systeem. Dat is een voorbeeld van: gaan we het na corona echt anders doen? Dat is een vraagstuk voor Nederland. Gaan we de regels aanpassen? Mag een sportclub ook een klaslokaal zijn? Gaan we het doen na corona, of gaan we het niet doen?”
Hebben de media genoeg aandacht voor breedtesport?
„De aandacht gaat meestal uit naar topsport. Dat vind ik echt een groot probleem. Bij Op1, bij Jinek, zelfs bij Studio Sport gaat het in relatie tot corona bijna altijd over topsport. De maatschappelijke waarde van sport komt nauwelijks aan bod. En als het wel gebeurt vragen ze een topsporter met net te weinig kennis van de verenigingssport om over de maatschappelijke waarde te praten. Het is toch eigenlijk ongelofelijk dat je niemand in de media hoort pleiten voor de breedtesportcompetities, terwijl het klip en klaar is dat hockeyen of voetballen buiten gezond, niet risicovol is en verantwoord georganiseerd kan worden voor alle leeftijden.”
Als je moet kiezen tussen een florerend verenigingsleven of olympisch goud in Tokio?
„Natuurlijk ga je altijd voor goud, maar ik kies nu voor dat verenigingsleven. Dat is het grootste goed dat we hebben. Bij de hockeybond is topsport superbelangrijk, we doen het vaak goed en we steken er veel geld in. Maar op dit moment is het in stand houden van de hele sport echt nog net iets belangrijker dan de topsport.”
Hoe zie jij daarin de rol van NOC-NSF?
„Daar was veel kritiek op vanuit de bonden, omdat ook daar de breedtesport werd vergeten. In het begin van de pandemie was het bij NOC-NSF knokken om de breedtesport op de agenda te krijgen. NOC-NSF lobbyde aanvankelijk alleen voor topsport. Dat is wel veranderd. Dat is ook grappig in de pandemie: sportbonden zijn nu, denk ik, meer tevreden over NOC-NSF dan ervoor. Je hebt een doel om samen voor te knokken. NOC-NSF pleit nu ook voor de breedtesport.”
Hoe kijk jij aan tegen topsport? Het Nederlandse hockey hoort bij de wereldtop en er gaat veel geld naartoe.
„Het lijkt misschien wat ouderwets, maar ik zie topsport en breedtesport als verbonden en denk dat dit ook echt de toekomstvisie zou moeten zijn. Topsport moet inspiratie zijn voor de breedtesport. Ik ben voorstander van investeren in medailles, maar dat wel met oog voor de maatschappelijke betekenis van topsport. Je kunt best grote, belangrijke teamsporten in Nederland financieel ondersteunen, ook al zit je nog niet bij de toptien. Neem de nationale basketbalteams, volleybal, waterpolo, ijshockey. Daar zit een maatschappelijke waarde. Daar geloof ik meer in dan investeren in curling of bobsleeën. We hebben die cultuur helemaal niet, Nederland zal nooit massaal gaan bobsleeën. Kijk dan naar sporten die relevant zijn voor Nederland.”
Bij NOC-NSF geldt al jaren dat je pas geld krijgt als je uitzicht hebt op medailles.
„NOC-NSF heeft het de afgelopen jaren onder Maurits Hendriks goed gedaan. In de kern vind ik de focus goed: je moet goed zijn, dan gaan we je financieren. Maar ik zou dus liever wat andere accenten zien.”
Een interview met Roelant Oltmans: ‘Het aanzien van het hockey is de afgelopen veertig jaar niet toegenomen’Toen jij begon als directeur maakte je je zorgen over de financiële positie van de clubs in de hoofdklassen. Hoe is dat nu?
„De problematiek is nog deels hetzelfde: het businessmodel van de topclubs sluit niet aan op de ambities en de uitgaven. We zijn bezig met de clubs een plan te maken om het tophockey toekomstbestendig te maken. We kijken of we gezamenlijk kunnen optrekken bij marketing en sponsoring, of we afspraken kunnen maken over inkomsten en uitgaven, een aantrekkelijker hoofdklasse, de afstemming van de kalender op de nationale teams en de hoofdklassen. Zodra je een besluit moet nemen wordt het altijd spannend: clubs moeten niet alleen aan zichzelf denken, maar aan het collectief. Je moet het samen doen, de clubs en de bond. Dat moet dit jaar gebeuren.”
De pandemie maakt dat proces alleen maar belangrijker.
„Zeker, de financiële problemen zijn duidelijker geworden. De hoofdklasseclubs hebben het moeilijker dan de doorsneeclubs, omdat ze grotere uitgaven hebben. Ze hebben meer sponsorinkomsten, dus ook vanuit de sponsors was er druk om te blijven spelen in de hoofdklassen.”
Je zou het bijna vergeten, maar er is in juni nog een EK hockey in Amsterdam.
„Ja, je kan na anderhalf jaar pandemie niet verkopen dat dat niet doorgaat. We hebben meerdere scenario’s klaarliggen: zonder publiek, met anderhalve meter, of vol met publiek. We kijken tegen die tijd wat mag en wat kan.”
Hoe kijk jij aan tegen de Spelen in Tokio?
„Mijn indruk is dat het IOC er alles aan doet om het door te laten gaan.”
Vind je dat wenselijk?
„Om eerlijk te zijn: ik hink op twee gedachten. De Spelen kunnen inspiratie en hoop bieden. Ik zie wat [bondscoaches] Max Caldas en Alyson Annan doen, ik denk aan de sporters voor wie het waarschijnlijk de laatste keer is dat ze mee kunnen doen. Voor hen zou ik het heel graag willen. Ik denk wel, en dat is misschien mijn eigen aard, minder aan gouden medailles dan ik anders zou doen, een paar maanden voor de Spelen. Ik relativeer het iets meer dan anders, dat mag ik doen. Dat mag [technisch directeur] Jeroen Bijl niet doen. Mijn focus ligt wat meer op de politieke elite duidelijk maken dat we langjarige breedtesport moeten ondersteunen.”
Is het niet bizar als sporters uit de hele wereld op één plek samenkomen in een pandemie, terwijl tal van landen nog niet eens uitzicht hebben op vaccinaties?
„Als je het zo zegt: daar zit wat in. Daarom hink ik ook op twee gedachten. Maar we snakken ook naar perspectief, naar iets wat hoop biedt.”
Zes jaar geleden zei je over de hockeymannen dat ze niet de topsportcultuur hadden van de vrouwen, en dat ze daardoor minder succesvol waren. Ze moesten harder trainen, zei je. En?
„Dat heb ik geweten, die uitspraak. Toen was Max Caldas ook al bondscoach, met Alexander Cox als assistent. Ik heb daar nog een kopje koffie over moeten drinken met hen. Maar dat is totaal geen issue, nu. Die inzet is 200 procent. Ik zeg het niet omdat Max er anders iets van zou vinden. Dat vind ik oprecht.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten