1 juni, Sacramento, California. Armoede, rascisme, ongelijkheid, lelijkheid: het was er altijd. Foto: Groene Amsterdammer, Special 3 november 2016, |
NRC, originele post(2min) --- Hier ---:
Waarom is Amerika zo gepolariseerd?
5 november 2016,
Maartje Somers en Pepijn Barnard
De vijandschap tussen Democraten en Republikeinen lijkt in deze campagne erger dan ooit. Hoe is dat zover gekomen?
Het hele dossier van NRC --- Hier ---
**
De staat van de unie
Those were the days
door Frans VerhagenHillary Clinton hamert in haar campagne op de grootsheid van haar land. Donald Trump benadrukt het verval. Hoe great is Amerika nogdoor Frans Verhagen
VOLGENS DE ENE presidentskandidaat moet Amerika weer great worden, volgens de andere is het land groots als altijd. Beide uitspraken zijn misleidende nonsens, bull shit in goed Amerikaans. Amerika was nooit zo groots als de nostalgische klagers denken en het is zeker niet zo slecht en hopeloos verloren als bezoekers aan de Trump-conventie elkaar wijsmaken. Maar om te zeggen dat het fantastisch gaat, dat Amerika al ‘great’ is, zoals Hillary Clinton twitterde, is ook weer overdreven.
Amerika is een gewoon land, een land op leeftijd, greatness heeft er weinig mee te maken. Het rijkste land van de wereld is nog steeds het rijkste. Het militair sterkste land van de wereld is dat nog steeds. En nog steeds zijn er talloze serieuze problemen in de Amerikaanse samenleving. De wonderbaarlijke vaardigheden van Donald Trump zullen daar niets aan veranderen en evenmin had het socialisme van Bernie Sanders, als de kiezer daarvoor was gevallen, het paradijs opgeleverd. Een gewoon land op leeftijd zal het moeten doen met een gewone politica op leeftijd.
Voor veel Amerikanen is het idee van greatness helemaal niet zo lang geleden, in die zin heeft Trump een sluw thema gevonden. Binnenlands en buitenlands leek Amerika het voor Amerikanen goed voor elkaar te hebben. Daarvoor moest je heel wat onaangename feiten wegpoetsen, maar als Amerika ergens great in was, dan was het als cheerleader voor eigen greatness. Maar zelfs luidruchtig ‘Number One’ roepen kan het ongemak niet meer verbergen.
De Koude Oorlog werd gewonnen, althans dat was het verhaal. Daarna gaf een opeenvolging van ogenschijnlijke successen, van de eerste Golfoorlog tot Kosovo, en het kwakkelen van vrienden en vijanden, de indruk van almacht. ‘The unilateral moment’ doopte de neoconservatieve commentator Charles Krauthammer het, pleitend voor een agressieve rol van Amerika in de wereld. Greatness leek oneindige mogelijkheden te bieden om de wereld te ordenen naar Amerikaans model. Manifest destiny, de goddelijke voorbestemming om de wereld goeds te brengen, werd weer opgepoetst als motor voor Amerikaans activisme.
De onvermijdelijke overmoed leidde tot de oorlog in Irak, opgestookt door de neoconservatieven die inmiddels de regering-Bush hadden overgenomen. De oorlogen in Afghanistan en Irak zijn door Amerikanen ervaren als nederlagen. Ze werden ondoordacht begonnen en incompetent uitgevoerd. Bondgenoten én tegenstanders keken in opperste verbazing toe hoe Amerika zijn reputatie verkwanselde. Van een betrouwbare partner verwachtte je niet zoveel domheid, leugens en schending van eigen normen en waarden, laat staan het ongelooflijke geklungel. In hetzelfde tijdsbestek kwam China op als economische en militaire wereldmacht en begon Poetin de Amerikanen uit te dagen.
Obama werd opgezadeld met de erfenis van kleine Bush en de desillusie van de bevolking. De cerebrale Obama beperkte verdere schade, maar kon natuurlijk het gevoel van grandeur van voor 9/11 niet terugbrengen. Het Amerikaanse ongemak is tweeslachtig en niet strikt partij- of presidentsgebonden, al krijgt Obama het nu op zijn brood. Enerzijds wil de overgrote meerderheid van de Amerikanen niet een nieuwe oorlog in een regio waar ze niets om geven, anderzijds voelen ze zich gekleineerd door Poetin en Xi.
HET HELE VERHAAL is voor kiezers gemakkelijk samen te vatten met de stelling dat Amerika zijn greatness heeft verloren, verkwanseld door slappe, ruggengraatloze politici. Ga dan maar eens uitleggen dat die greatness nooit zo volmaakt, zo absoluut en zo eenvoudig was als de onroerendgoedboer uit New York hun wijsmaakt. Maar als kapstok voor een campagne was het ideaal, vooral omdat ook binnenlands de twijfels over eigen capaciteiten toesloegen en de economische crisis van 2008 nogal wat kwalen van het westerse kapitalistische systeem liet zien.
Want de nostalgie, of beter gezegd het idee dat vroeger alles beter was, valt wel te begrijpen. Inderdaad waren de jaren vijftig een bijzonder decennium voor blanke arbeiders. De oorlogsproductie was rap omgezet in consumentenproducten: wasmachines, grasmaaiers, keukenmateriaal, airconditioners, luxe auto’s. Stijgende inkomens en veilige banen zorgden voor enthousiaste kopers, geholpen door eindeloos krediet. Vakbondslidmaatschap liep op tot 35 procent, de werkloosheid was extreem laag. Het gebeurde in een economie die afgesloten was van de rest van de wereld, zonder immigranten en zonder importen. De inkomensdistributie werd er zelfs evenwichtiger van.
Volgens de historicus Robert Gordon waren het de laatste twintig jaren van een unieke periode van economische groei die al sinds 1870 bezig was. In zijn veelgeprezen The Rise and Fall of American Growth betoogt hij dat in die ‘bijzondere eeuw’ de standaard van leven sneller groeide dan ooit tevoren of erna. Een belangrijk element van zijn betoog is dat de vooruitgang in gezondheid en levensverwachting niet eens in het bbp zijn uitgedrukt, net zo min als het levensgemak dat technologische verbeteringen zoals elektriciteit, telefoons en auto’s opleverden. De vooruitgang was veel groter dan gemeten. Maar die eeuw kwam in de jaren zeventig ten einde en volgens Gordon komt dat soort groei ook nooit meer terug.
In die tijd was de productiesector de belangrijkste industrie van Amerika. Een derde van de arbeiders in de private sector werkte er, veelal mannen met high school als hoogste opleiding. De piek was in de zomer van 1979 met zo’n twintig miljoen arbeiders, de staart van een decennium dat al grote veranderingen had laten zien door de loskoppeling van de dollar en het goud, twee olieschokken en oplopende inflatie en werkloosheid.
Aan het einde van de diepe recessie van 1979 tot 1983 waren drie miljoen van die banen verdwenen. De grootste klappen vielen in de industriesteden en dan vooral die waar alles draaide om één groot staal- of autobedrijf. Youngstown, Ohio, was ooit qua inkomen een van de rijkste stedelijke gebieden van Amerika. Na de sluiting van de staalfabriek in 1977 verloor het vijftigduizend banen. Het werd een cliché van de Rust Belt. Flint, Michigan, begon te verkruimelen zonder de General Motors-fabrieken. Detroit zette zijn lange glijvlucht in van Motor Town naar schrikbeeld van stedelijk verval.
Dat kwam deels doordat de beschermde markt Amerikaanse producten achterhaald had gemaakt. Japanse auto’s veroverden marktaandeel op de zwabberende gaz guzzlers die Amerika maakte. Dat dit kon was een gevolg van de globalisering die de Verenigde Staten zelf gepromoot hadden, in elk geval de ondernemings- en Wall Street-gezinde delen van het land. Internationaal ondernemen dwong Amerika zijn grenzen te openen. Het openen van de grenzen via de immigratiewet van 1965 was een logische stap maar had onvoorziene gevolgen.
EEN PARALLELLE ONTWIKKELING was de omslag naar technologie. Hightech in de jaren zeventig en tachtig was alles wat met computers te maken had, maar vooral ook met robots in de oude bedrijven. Daarbij kwam nog een door de vrije-marktprofeten gestimuleerd patroon en door kortzichtige kiezers gesteunde anti-vakbondswetgeving, vooral in zuidelijke staten. Grote bedrijven verplaatsten maar al te graag hun fabrieken, geholpen door de enorme belastingvoordelen die ze er kregen. Het zuiden juichte zonder zich te realiseren dat dit de aanloop was voor een vertrek naar echte lagelonenlanden een paar jaar later, als de belastingvoordelen opgesoupeerd waren.
De economie deed het lang niet slecht, zeker niet in de jaren negentig, maar de ontwikkelingen daarbinnen leidden tot een disconnect: stevige groei van het binnenlands product en van de inkomens van hoger opgeleiden, maar de lage middenklasse en de arbeiders merkten er niets van. Inkomens stagneerden, verschillen groeiden. Voor blanke, laagopgeleide mannen is het leven er de afgelopen decennia aanzienlijk op achteruit gegaan. De Amerikaanse elite, hoogopgeleid en sociaal aangepast, heeft daar weinig van gemerkt. Hun arbeidsmarkt is de wereld, hun onderhandelingspotentieel is imponerend. De achterblijvers leven in een heel andere wereld en de afstand tussen beide groeide.
Greatness was er toen John F. Kennedy zelfverzekerd riep dat ‘een rijzend tij alle boten optilt’. Dat is lang geleden
Anno 2016 werken er nog twaalf miljoen Amerikanen in de productiesector, minder beschermd en voor aanzienlijk lagere lonen. Werkgelegenheid is verschoven naar de dienstensector, waar laagopgeleide vrouwen meer kansen hebben dan mannen. Amerikaanse bedrijven als Apple, Amazon, Facebook en Google mogen de wereld veroveren, de gemiddelde Amerikaan merkt daar weinig van. De Silicon Valley-economie is er maar zeer beperkt vrouwvriendelijker op geworden. En wat heb je aan deze wereldveroverende bedrijven als ze weigeren belasting te betalen over honderden miljarden dollars winst die ze buiten Amerika gestald hebben? Ze dragen nauwelijks iets bij en komen daarmee weg, krijgen zelfs lof toegezwaaid als job creators.
In de regio’s rondom techsteden als San Francisco, Boston en San José daalt de mediaan van de inkomens (het punt waarop vijftig procent eronder ligt), net als het deel van de bevolking dat hoort tot de middenklasse. Deze steden hebben een bloeiende café- en restaurantsector, maar de banen daarin betalen veel minder dan de IT-banen van jonge grootverdieners waaraan ze hun omzet danken. Betaalbare huizen zijn er niet te vinden. In een stad als San Francisco kopen steenrijke jonge techies alle huizen op, ook al werken ze niet in de stad zelf.
HET ECONOMISCH LOT van Amerikanen is uiteen gaan lopen. Vroeger profiteerde iedereen van economische oplevingen of had iedereen last van recessies. Iedereen zat in hetzelfde schuitje. Maar nu variëren de schuitjes. De topgroep heeft het sinds 1990 beter dan ooit. De rest, middenklasse-inkomens en lage inkomens, kent sinds die jaren stagnatie en feitelijk achteruitgang. Greatness was er toen John F. Kennedy zelfverzekerd riep dat ‘een rijzend tij alle boten optilt’. Dat is lang geleden en de mensen weten nu wel beter.
De segmentatie van de samenleving groeit. Volgens de auteurs van The BigShort, een bestseller uit 2008, verhuisden Amerikanen vroeger om private redenen, zoals beter betalende banen, beter weer en betere huizen. Nu is een belangrijke overweging voor de keuze van een woonplaats de aanwezigheid van gelijkgestemden. Ze klonteren bij elkaar. Degenen met de serieuze banen raken meer en meer afgescheiden van de rest van de samenleving – of scheiden zich steeds meer af. Ze wonen in wijken vol mensen in dezelfde inkomensgroep, sturen hun kinderen naar betere scholen en privatiseren in de praktijk allerlei diensten, van onderwijs tot kinderopvang, van groenvoorziening tot politie. Links en rechts zijn sub-naties geworden, schreef een journalist van The New York Times, ze leven ‘als huisgenoten die niet langer met elkaar praten’.
Vroeger, toen Amerika nog great was, was dat allemaal beter, gingen mensen meer met elkaar om, kenden elkaar meer. Er was iets van samen leven. Ook waren de belastingen toen aanmerkelijk progressiever, iets wat lamenterende Republikeinen met een niet belasting betalende grootverdiener als voorman liever vergeten. We maken het einde mee van het gevoel dat mensen in een samenleving samen succes hebben of falen, en dat ze een verantwoordelijkheid delen voor het economisch welzijn van hun land en hun landgenoten.
Anno 2016 zijn de Verenigde Staten een verzameling samenlevingen, waarvan sommige lands of opportunity zijn met hoge niveaus van mobiliteit tussen generaties, terwijl in andere maar weinig kinderen aan de armoede ontsnappen. Opwaartse mobiliteit is significant lager in gebieden waar grotendeels arme Amerikanen wonen. Stedelijke gebieden kennen nog minder mobiliteit omdat daar behalve woonsegregatie ook nog factoren als inkomensongelijkheid, slechtere scholen, gebrekkig sociaal kapitaal en weinig gezinsstabiliteit meespelen. Het laat zich raden dat waar alle vijf van deze factoren aanwezig zijn, de mobiliteit minimaal is. Of, als er beweging is, de verkeerde kant op.
Beeld: 21 oktober, Fletcher, North Carolina. Aanhangers van Donald Trump wachten tot hij arriveert op een campagnebijeenkomst (Evan Vucci / AP Photo / HH) |
21 oktober, Fletcher Nort Caroline. Trumpaanhangers wachten op Trump...Foto: Groene, (Evan Vucci / AP Photo / HH)
Ooit was Amerika ook great in zijn media. Tot ruwweg de jaren tachtig domineerden de drie grote landelijke tv-netwerken cbs, abc en nbc de nieuwsvoorziening. Ze zonden landelijk nieuws uit om half zeven of zeven uur, met gerespecteerde en vertrouwde presentatoren. Walter Cronkite van cbs was de bekendste. Iedere avond eindigde hij met ‘and that’s the way it is’.Toen Cronkite in 1968 na het Tet-offensief de oorlog in Vietnam hopeloos achtte, was dat de doodsklap voor de regering-Johnson. Cronkite kon meningen doen veranderen met een moreel geladen opinie. Het publiek vertrouwde hem, vertrouwde de mogelijkheid van objectiviteit. Tom Brokaw, Peter Jennings, Dan Rather en David Brinkley waren huishoudnamen. Met de internetrevolutie is ook die greatness verdwenen. Burgers krijgen nu een karrenvracht informatie zonder context of duiding. Niemand heeft meer dat gezag en sommige zich journalist noemende presentatoren proberen niet eens objectief te zijn.
Met de opkomst van de kabeltelevisie verschoof de kijkersaandacht al naar cnn. Later kwam daar het conservatieve kanaal Fox News bij, met als complement het progressieve msnbc. Voeg daarbij de sociale media en het internet als nieuwsbron en de fragmentatie is enorm. In dezelfde periode nam het aantal abonnees en het belang van de landelijke kranten en weekbladen sterk af. Het is een van de verklaringen voor de inhoudsloze en zelfs feitenloze campagne van dit jaar.
VOLGENS DE HARVARD-ECONOOM Michael Porter is de reden voor de groeiende kloof het falen van de overheid en de ondernemingen zelf om te investeren in Amerika en de Amerikaan. Om hem of haar de opleiding te geven, vaardigheden, infrastructuur en toegang tot kapitaal die nodig zijn om net als die Amerikaanse bedrijven op te bloeien. Vergeleken met andere grote economieën doet Washington het redelijk in de steun om bedrijven competitief te houden, vindt hij, maar slecht in het bijstaan van arbeiders – een aardige weergave van wat de prioriteiten van de politiek zijn.
Honderd jaar geleden was Amerika een pionier in openbaar onderwijs. Na de Tweede Wereldoorlog zorgde het meest succesvolle sociale programma ooit, de GI Bill, ervoor dat miljoenen veteranen een opleiding kregen die hun sociale mobiliteit gaf. Federaal geld ging naar community-colleges, het onderwijs dat het dichtst bij de arbeidsmarkt staat. Naar vakopleidingen. Er was een tijd dat de wereld jaloers keek naar de Amerikaanse highways. Amerika deed wat nodig was, investeerde in de voorwaarden om concurrerend te zijn. De overheid deed dat. Het Pentagon en de ruimtevaart, overheidsprogramma’s bij uitstek, legden de basis voor de huidige informatie-economie. Tegenwoordig, klaagt Porter, kunnen Amerikanen het nergens meer over eens worden. En niemand, ook degenen die het wél goed gaat, kan ontsnappen aan de belabberde infrastructuur, de instortende bruggen, de derdewereldvliegvelden, het gebrekkige internet en gebrekkige andere publieke voorzieningen.
INDERDAAD is aan de politieke sfeer al jaren niets groots meer te bekennen. Sinds de Reagan-jaren, maar eigenlijk al sinds Nixon, is polarisatie de regel op Capitol Hill. Schuldigen zijn aan beide zijden te vinden, al verdienen de Republikeinen de meeste blaam. Zij zijn de anti-overheidspartij en geloven, sinds Reagan de overheid tot vijand verklaarde, dat alle middelen geoorloofd zijn om overheidsbeleid te dwarsbomen. Ze zorgen wel goed voor hun eigen lobby’s in de vorm van belastingverlagingen en voordelen voor delen van hun achterban, maar zodra er beleid op de rol staat dat de samenleving als samenleving behandelt, is obstructie hun regel. Uiteraard botsen ze daardoor met Democratische presidenten die over het geheel genomen activistischer zijn. Als ze zelf het Witte Huis hebben, gebruiken ze de overheid zonder terughoudendheid.
Was het vroeger allemaal great? Zeker niet. Zuidelijke racistische Democraten hielden decennialang wetgeving tegen om de segregatie en discriminatie van zwarten in stand te houden. Ook in de jaren vijftig en zestig waren er grote ideologische botsingen. Maar het is structureler geworden sinds ook in de politiek segmentatie is opgetreden. Ooit hadden partijen vleugels en overlapten de verschillende vleugels elkaar. Je had noordelijke progressieve Republikeinen en zuidelijke conservatieve Democraten. Er was contact tussen diverse politieke richtingen, Democratische en Republikeinse politici gingen geciviliseerd met elkaar om.
Vergeet die greatness, kijk gewoon wat het echte probleem is: het ‘samen’ in de samenleving is verdwenen
Sinds de komst van c-span, permanente televisie vanuit het Congres in Washington, loont het om veel ideologisch lawaai te maken. Newt Gingrich, een van de politici die in de jaren zeventig kwamen opzetten als Nieuw Rechts, maakte er graag gebruik van. Hij gaf opdracht de camera op de spreker te fixeren, zodat de kijker niet zag dat er niemand luisterde. Het was een voorloper van het huidige mediaklimaat waarin tweets en andere sociale media de nieuwscyclus bepalen. Het draagt stevig bij aan de stagnatie in beleid. De Republikeinen hebben al aangekondigd dat ze een eventuele president Clinton het leven zo moeilijk mogelijk zullen maken, hoe groot haar overwinning ook zou kunnen zijn. Als Trump-surrogaat draagt Gingrich daar ook dit verkiezingsjaar zijn steentje aan bij.
AMERIKA’S SYSTEEM was altijd beter in het verdelen van groei dan in het omgaan met tegenslag, maar de afgelopen decennia is ‘disfunctioneel’ een te zwakke term voor het politieke apparaat. De politicoloog Francis Fukuyama stelt dat de VS een voorbeeld zijn van hoe democratische staten zich kunnen ontwikkelen, maar dat het ook illustreert hoe deze kunnen eroderen. Amerikanen mogen het moeilijk vinden dat te onderkennen, maar elk politiek systeem is daar kwetsbaar voor. Zonder aanpassingen blijken oude structuren niet meer zo functioneel in een veranderde wereld. Dat een systeem ooit succes had wil niet zeggen dat het dat in alle eeuwigheid zal hebben.
Volgens Fukuyama staat de Amerikaanse politieke ontwikkeling de afgelopen decennia in z’n achteruit. De staat is zwakker geworden, minder efficiënt en corrupter. Een oorzaak daarvan is de groeiende economische ongelijkheid en de concentratie van rijkdom die elites toestaat politieke macht te kopen en te manipuleren. Een andere reden is dat een facet dat ooit door Tocqueville werd bezongen, namelijk de belangengroepen die elkaar in evenwicht zouden houden, nu niet meer werkt. In 1974 waren er 700 lobbyisten, in 1984 2500, nu is het de grootste industrie van Washington met vele duizenden werknemers. Als belangengroepen vervullen ze hun functie niet meer omdat ze ‘met z’n allen niet het publiek als geheel vertegenwoordigen’.
Ook hier vervuilt geld, gebruikt voor politieke chantage, de publieke sfeer. Dat heeft geleid tot een negatieve cyclus waarin de Amerikaanse staat slecht omgaat met uitdagingen, wat het wantrouwen van de burgers tegen die staat vergroot, waardoor die staat middelen en gezag ontbeert, wat tot een nog slechtere prestatie leidt en nog meer wantrouwen. Fukuyama waarschuwt dat liberale democratieën (langzaam) ten onder zullen gaan als ze niet in staat zijn zichzelf te hervormen en institutioneel verval weten te keren.
Het ontbreken van elke vorm van politieke samenwerking in het Congres maakt beleid lastig. Het stilleggen van het overheidsapparaat en het weigeren van verhoging van de debt ceiling – Republikeinse tactieken om Democratische presidenten dwars te zitten – leveren niets meer op dan chaos, hoge kosten en ergernis.
IN EEN NATIONAAL ONDERZOEK van The Washington Post en Harvard bleken blanke laagopgeleide mannen een donkere kijk te hebben op de toekomst van Amerika. Ze zeiden dat de beste dagen van het land voorbij waren, waren pessimistisch en geneigd te zeggen dat hard werken niet langer succes garandeert. Een groot deel van hen vond ook dat er ‘te veel geld’ werd besteed ‘om het leven van zwarten te verbeteren’. Het onaangename bijverschijnsel van de verkiezing van Barack Obama was dat racisme en eigen teleurstelling gekoppeld konden worden.
Voeg daarbij de groei van het aandeel in de bevolking van de Hispanics en de minder beschimpte maar economisch meer gevreesde Aziaten, plus de keuze van de Democraten om de nadruk te leggen op identiteit, en het ressentiment explodeert. Volgens de group position theory zoeken mensen in een etnische meerderheid elkaar op als hun positie in de culturele hiërarchie wordt bedreigd. De Tea Party zou op die basis zijn opgekomen, voortgestuwd door de verkiezing van de eerste niet-blanke president en de groei van minderheden die de positie van blanken in de VS bedreigde.
Tribaal gedrag wordt gevoed door bedreiging. Economische zorg en raciale angst versterken elkaar. De zuidelijke strategie van Nixon zette raciaal getinte boodschappen om in de taal van economie en overheidsuitgaven. Het is nooit meer verdwenen. Als Ronald Reagan het had over de welfare queendie in een grote auto haar food stamps kwam ophalen, wist iedereen dat het een zwarte vrouw betrof. George H.W. Bush koppelde in 1988 misdaad aan zwarte mannen. Trump denkt dat alle zwarten in getto’s wonen.
Voor veel Amerikanen brachten de Grote Recessie en de verkiezing van Obama de economische zorgen en raciale angst bij elkaar – de groeiende economische wanhoop van de middenklasse en de demografische toename van minderheden. De Republikeinen deden er nog een schep bovenop door de legitimiteit van Obama te bevragen en coalities te bouwen van boze blanken, zoals de Tea Party en de Trump-beweging, waarover ze nu de controle hebben verloren.
EEN BEETJE DENKEND PERSOON weet dat Amerika nooit zo great was als het verkocht werd, en ook niet zo diep gezonken als Trump op zijn haatconventie verkondigde. De armoede, het racisme, de ongelijkheid, de lelijkheid, de disfunctionele spilzuchtige politiek: het was er altijd. Maar ook de energie, de kansen, de opofferingsgezindheid, de schoonheid, de uitdagende politici: het is er nog steeds. Amerika was altijd een mixed bag.
Maar het is te makkelijk om Clinton en Trump dan maar twee kanten van dezelfde medaille te noemen. Ook het fenomeen Clinton, haar innige omarming van de gevestigde orde, is deel van de Amerikaanse problemen. Vergeet die greatness, kijk gewoon wat het echte probleem is: Amerika heeft zijn samenhang verloren, het ‘samen’ in de samenleving is verdwenen. Dat voelen de kiezers van Trump net zo hard als de kiezers van Clinton. Dat geldt op heel veel niveaus. Het is niet verrassend dat noch de blatende narcist noch de visieloze feministe verder komt dan mooie woorden en inhoudsloze slogans. Je kunt er lang en breed over filosoferen, maar het kortste antwoord is helaas het meest verhelderende: deze verkiezingsstrijd en deze kandidaten tonen dat greatness zo ongeveer het laatste is wat je met Amerika associeert.
Een paar weken geleden begonnen Canadezen Amerika een hart onder de riem te steken. Ze startten een sociale-mediacampagne onder de vlag ‘Tell America It’s Great’, met een hashtag, een Twitter-account en een serie YouTube-video’s. De initiatiefnemers wilden een positieve bijdrage leveren aan een ronduit deprimerend verkiezingsseizoen. ‘You guys are great’, zegt een vrouw in een van de video’s. ‘You really are great’, zegt een tweede vrouw naast haar. De jonge Canadese premier Justin Trudeau grapt al maanden over de Amerikanen die zullen emigreren als Trump wint.
Dan nog dit:
The Economist:
What-explains-republican-nominees-fondness-russias-president-my-brilliant-friend?
Americas-president-writes-us-about-four-crucial-areas-unfinished-business-economic
Geen opmerkingen:
Een reactie posten